Ben Maratos

Gedichten

Verhalen

Bio

Koosje

Als de schuifdeuren van de winkel opengaan, komt de zomerdamp van de weggetrokken stortbui mij tegemoet. Mannen en vrouwen strompelen voorbij. Ze staren maar wat voor zich uit, en zeulen overvolle tassen met zich mee. Mij boeit het niet wat ze met zich meedragen. Ik draag een vierkante doos. Hij past maar net onder mijn arm. Ik heb het laten verpakken in glanzend cadeaupapier. Aan de zijkanten zitten luchtgaten. Daarbinnen kan hij ademen. Niemand op straat mag zien wat ik voor mezelf heb gekocht. Wat zouden de mensen denken als ze wisten wat ik met hem ging doen? Zouden ze mij dan voor gek verklaren?
Ik ben anders dan anderen. Al sinds de dag dat ik denk, haat ik mijzelf, en daarom heb ik hem gekocht. Als ik straks thuiskom, ga ik hem eerst aaien en heel veel liefde geven. Pas als ik hem heb doodgeknuffeld, geef ik hem een mooi plekje. En daarna ga ik hem misbruiken.
Wist je dat ik hem eigenlijk voor jou heb gekocht? Al weet ik dat je nooit meer bij mij langskomt, hoop ik stiekem dat je hem leert kennen. Of tenminste zult begrijpen wat eruit rolt.
Je had mij verteld over het einde van jouw relatie. Je zou gaan trouwen met een oudere vent. Moeder worden van drie kinderen uit een ander nest. Maar je bedacht je opeens. En drie maanden later ontmoette je mij. Ik was geen rebound, beloofde jij.
Drie maanden lang stuurde ik je ellenlange berichten. Tot je mij een keertje terugstuurde: ‘Je bent bijzonder… maar ik heb jou helemaal niets te geven. We komen elkaar vast nog tegen.’
Ik verbrak al het contact. Niet alleen met jou, met iedereen. En toen gingen de nachten trager dan de tijd, want ik dacht zoveel aan jou. Loslaten lukte niet. Dus ik dronk. Waarschijnlijk niet alleen om jou. Het lag aan mij. Ik ben een gedrocht doordrenkt met zelfmeelij.
Door de winkelstraat lopen stelletjes hand in hand. Waarom zij wel en ik niet?
Voorzichtig til ik de doos dicht naar mijn mond.
‘Daarom heb ik jou gekocht,’ fluister ik.
Telkens als ik aan je terugdenk, is het oorlog in mij. Dan voel ik de voetstappen van tienduizend voetsoldaten stampen in mijn borst. Ze walsen over me heen, en zingen in koor:
‘Jij, jij, jij: Jij bént! Jij, jij, jij: Jij BÉNT! Jij, jij, jij, om-DÁT: Jij, jij, jij HET BÉNT!’
Het ligt aan mij. De hartkloppingen zijn normaal het seintje om te ontsnappen uit mijzelf. En na de kroeg eindig ik meestal weer met iemand anders in bed. Als ik geluk heb.
Ik steek mijn vinger in één van de ventilatiegaten van de doos, en kietel hem even.
‘Maar nu heb ik jou,’ fluister ik hem lieflijk toe.
Ik had de puberale jongen bij de kassa gevraagd om de doos te perforeren. Zes ronde gaten, drie links en drie rechts. Rustig had ik uitgelegd dat hij daarbinnen wel moest kunnen ademen. Even had de jongen met de overslaande stem stom gegiecheld. Toen ik hem strak bleef aankijken, toonde hij verbaasd zijn onderkin, en maakte met tegenzin de gaten.
Ik trommel met mijn vingers op de bovenkant van de doos. Als de puber kon weten wat ik met hem ging doen… zou hij mij dan manisch vinden? Een narcist? Of gewoon een masochist?
Het einde van de straat is al in zicht. Nog even doorstappen. Dan zijn we thuis.
Een week na ons laatste contact, kwam jij ineens voorbij gewandeld. Ik hing alleen, beschonken aan een tafel voor de kroeg. ‘Zie je nou wel dat we elkaar weer zouden treffen?’ zei je nog. En ik dacht: O ja. Ik ben daar natuurlijk maar gewoon. Zo’n figuur om altijd maar gewoon te treffen wanneer het jou uitkomt. En plots probeerde ik je te zoenen.
‘Hier hebben we het over gehad,’ zei je. En je duwde me weg.
‘Ik zou alles voor je doen… alles!’ riep ik zwaaiend met mijn armen in de lucht.
‘Dat is handig,’ grinnikte je. ‘Dan kun je mijn kat voeren als ik op vakantie ga.’
Mijn wangen gloeiden. Je kapte het af, en ik staarde stompzinnig naar je zwaaiende hand.
Drie jaar geleden had ik zelf een kat, schiet me te binnen. Alsof ik Koosje ooit kon vergeten. Zou je weten wat ik met ‘m heb gedaan? Zou ik ‘t durven vertellen? Mijn exvriendin, al mijn vrienden, en mijn werkgever hadden mij op volgorde verlaten. Dus ik dronk.
Pas nu besef ik hoe jij mij zag. Voor jou was ik misschien een leuke afleiding om te ontsnappen aan jouw rouwproces. En daarom ontmoette je de beschonken clown. De joker die zichzelf elke nacht schaterlachend in slaap jankt. En jij was voor mij de zoveelste uitlaatklep.
Ik strijk mijn vingers lieflijk over het gladde cadeaupapier.
‘En nu heb ik alleen nog jou,’ fluister ik door het ventilatiegat.
Achter mij valt de portiekdeur in het slot. Mijn hart racet, en dit maal niet om jou.
In het trapgat dribbel ik vlug naar boven, en zwaai de voordeur open.
In de werkkamer til ik hem voorzichtig uit de doos. Ik noem hem Koos. Een uur lang knuffel ik hem helemaal dood. En zoals beloofd, krijgt hij een mooi plekje. Onder mijn bureau.
Ik klap de laptop open, en ga naar mijn eigen website. Met de cursor selecteer ik de teksten van al mijn gedichten. Sommigen gaan over de moord op mijn kat, en de meesten gaan over jou.
Langzaam glij ik van mijn stoel, en zak naar de grond. Daar ligt mijn nieuwe Koosje dood te zijn. Ik krul mijn lippen hard, en druk ze tegen het aan-uitknopje aan. Plots komt hij tot leven. Vanonder zijn plastic harnas hoor ik de mechanische elementen heen en weer bewegen.
Krakend begint Koos te kreunen alsof hij chagrijnig is, maar neuriet dan een goddelijk opstartmuziekje. Vlug tik ik de rechtermuisknop aan, en klik op “Print selection”.
‘Zt, zt, zzzzzzzt. Zt, zt, zzzzzzzt,’ hapert Koosje blij.
Als alles is geprint, grijp ik de A4’tjes en haast me naar beneden. Alles wat ik ga maken, hang ik vanaf nu op. Aan de muren in de straten. Iedereen moet weten hoe ik mij voel.
En daarom heb ik jou gekocht, lieve Koos. Jij kunt me verder helpen met het verwerken van mijn nietige verdriet. Dan is zij maar een inspiratiebron, en komt de zelfliefde vast vanzelf. Toch?